Interview met acteur en theatermaker Klemens Patijn

Pianostemmen: Een stem voor de geschiedenis van geroofd bezit

Interview met acteur en theatermaker Klemens Patijn

‘Gestolen goed gedijt niet’, kan je uitleggen wat dat betekent?

In PIANOSTEMMEN maakt het publiek kennis met Jacobus Kromm. Hij is een oude pianostemmer met een grote verzameling piano’s en vleugels in zijn bezit. Die heeft hij op jonge leeftijd op niet geheel rechtmatige manier verkregen: ze blijken afkomstig te zijn van Joodse families die weggevoerd zijn in de 2e Wereldoorlog. Kromm leeft in een grote loods, waar hij de piano’s bespeelt en onderhoudt. Terwijl hij dat doet, worden de instrumenten voor hem een soort kwelgeesten die hem confronteren met zijn stappen naar medeplichtigheid. De piano’s geven een stem aan de geschiedenis en vertellen het verhaal van hun rechtmatige eigenaren.

Hoe geef je dat vorm in de voorstelling?

Het decor bestaat uit heel veel vleugels en piano’s en als publiek ben je eigenlijk bij de pianostemmer in zijn ruimte. Daar spelen taal en muziek steeds samen. Misschien ken je het muziekstuk Canto Ostinato van Simeon ten Holt, waarin meerdere vleugels tegelijk verschillende partijen spelen? Er zitten muziekstukken in de voorstelling, gecomponeerd door Wiebe Gotink, waarin alle acteurs op een vergelijkbare manier tegelijkertijd piano spelen. Wat met woorden niet kan worden benoemd, komt tot uitdrukking met close harmony zang. Al die elementen zijn met elkaar verweven, niet altijd chronologisch van a naar b, zoals je dat ook met een herinnering kunt ervaren. Het is een zwaar onderwerp, maar de voorstelling wordt toch licht en luchtig gebracht door het spel en de muziek. De open speelstijl maakt het verhaal heel toegankelijk.

Waarom klopt die vorm zo goed bij dit verhaal?

De keuze voor de piano en vleugel, en niet een ander instrument, is heel bewust. Een piano of vleugel weegt ongeveer tussen de 250 en 400 kilo. Zo’n zwaar instrument meenemen, dat doe je met voorbedachten rade. Dat doe je niet alleen, dat doe je systematisch. Met een koffertje met een trompet loop je zo de trap af, met een vleugel niet. Daarbij heb ik als uitgangspunt het concept van animisme; dat objecten een ziel hebben en als een stille getuige een verhaal kunnen vertellen. Deze piano’s zijn heel lang stil geweest. Nu is de man op leeftijd en vragen ze zichzelf af: wat gebeurt er met ons, als hij er straks niet meer is? Wie vertelt dan nog ons verhaal?

Hoe kwam dit onderwerp op je pad?

Jaren geleden speelde ik een gastrol in een eindexamenfilm van de Filmacademie. De locatie daarvoor was een prachtig pand in de buurt van het Vondelpark. Er deed een meisje van een jaar of twintig open en achter haar zag ik gelijk een lange gang, met veel marmer en ornamenten. Dus ik zei gelijk: jij woont in een mooi studentenhuis! Maar zij vertelde: dit hele huis is van mij, van kelder tot zolder. Mijn broer en zus hebben ook zo’n huis, dat hebben we van mijn grootvader gekregen, die was makelaar in de oorlog. Daarmee werd mijn interesse wel gewekt. Iets later had ik voor een voorstelling op Oerol een piano nodig die in het bos kon staan. Zo kwam ik in de werkplaats van Theodoor Dekker die oude piano’s en vleugels restaureert. Er stonden instrumenten van honderd jaar oud. Ik dacht gelijk: welke vingers hebben deze toetsen bespeeld in de loop der jaren? Welke muziek hebben ze gemaakt? Wat als zulke piano’s een stem zouden hebben? Die gebeurtenissen leidden ertoe dat ik me ben gaan verdiepen in de geschiedenis van geroofd bezit.

Past die manier van onderzoeken en maken bij je?
Ik noem mezelf een spelende maker en makende speler. Ik initieer en ontwerp graag een concept en zoek daar de juiste club mensen bij, die kunnen wat het concept voorschrijft. In het geval van PIANOSTEMMEN waren dat acteurs die kunnen zingen én pianospelen. Inhoudelijk begin ik het liefst vanuit een fascinatie voor een onderwerp of gegeven. Dat is vaak in relatie tot de geschiedenis, een plek of gebeurtenis. En op een bepaalde manier ben ik er zelf altijd bij betrokken of mee verbonden. Eerder maakte ik bijvoorbeeld de voorstelling Senang, naar aanleiding van de Nederlands-Indische achtergrond van mijn familie. Mijn opa was KNIL-militair en zat in een krijgsgevangenenkamp. In dat gezin werd daarover gezwegen. Mijn vader draagt die zwijgzaamheid met zich mee. Dat zwijgen kan veel kleuren aannemen en op allerlei fronten een doel dienen. Om geen verdriet te doen, om dingen te verbergen of bij de pijn weg te gaan. In het verhaal van geroofd bezit zie ik ook heel veel zwijgen.

Waarom is dit juist nu een belangrijk onderwerp om aan te snijden?

Een motivatie voor mij is steeds dat die geschiedenis die niet bekend is, of dreigt vergeten te worden een stem te geven. Dat er zo’n onrecht is verzwegen, kan je niet rechtzetten met een voorstelling, maar je kan wel een onderliggend mechanisme laten zien. Frieda Belinfante, een Nederlandse celliste en dirigente, zei ooit: “als je de eerste stap zet, omdat het niet zoveel kwaad kan, zet je al gauw de tweede en derde en voor je het weet ben je medeplichtig.” Deze voorstelling stelt actief de vraag: wat zou je zelf doen, in een oorlog? Of in een crisis? Ik denk dat we allemaal willen zeggen: ík zou tegen de vijand vechten, ik zou me verzetten! Maar pas als je écht in zo’n situatie staat, kun je hopen dat je de goede keuze maakt.

Wat hoop je bij het publiek teweeg te brengen?

Ik denk dat we een voorstelling hebben gemaakt waarin we inzicht geven in de motieven voor daderschap, of de stap naar medeplichtigheid. Een oordeel daarover vellen is heel makkelijk, maar dat willen wij juist bij het publiek laten. Dat je je zelfs kunt verplaatsen in een dader. Het is geen voorstelling met een vingertje, niet moralistisch, niet oordelend. Het zet de gebeurtenissen tegen elkaar af. En dan mag het publiek zelf bedenken: wat zou ik doen?